‘Ik denk dat professionals minder deskundig worden in hun oordeel door de druk van aanvinklijstjes en protocollen.’ Dat zegt Adri van Montfoort, adviseur in het sociaal domein. In zijn boek ‘Professionele oordeelsvorming in het sociaal domein’ kijkt hij naar de ‘onzekere werkelijkheid’ waarin sociaal professionals besluiten moeten nemen. ‘De heersende praktijk is: “fout gegaan is fout gedaan”. Dus worden stapels protocollen en kwaliteitsregels opgesteld.’

‘Lijstjes en protocollen geven schijnveiligheid aan professionals’

Professionals vormen een oordeel over een situatie van een cliënt vóórdat ze een besluit nemen over de hulp en ondersteuning. Die oordeelsvorming wordt steeds meer geleid door regels en protocollen, op basis waarvan de professional een “veilige beslissing” kan nemen. 

Maar dat is schijnveiligheid, zegt Adri van Montfoort, deskundige van het sociaal domein. In zijn boek Professionele oordeelsvorming in het sociaal domein roept hij professionals op om zelf na te denken. ‘Over de menselijke factor van de besluitvorming in je vak. Werken met protocollen is een ontkenning van de voortdurende onzekerheid van situaties waarin je besluiten moet nemen.’

Dus moeten professionals niet meer werken met protocollen?
De verantwoordelijkheid van de professional is dat hij nadenkt over wat hem of haar te doen staat, zegt Van Montfoort. ‘Je kunt bij een multiprobleemgezin binnenkomen en denken: “Ik zie het al, het is een zootje”. Of je gaat stapsgewijs aan de slag om een oordeel te vormen. 

Ik onderscheid drie stappen in de oordeelsvorming: de professional spreekt met iedere betrokkene om de verschillende visies op een rij te krijgen. Aan de hand daarvan kijk je wat klopt en wat niet, dus welke feiten haal je uit de verschillende perspectieven. Pas dan maak je een weging, vorm je je oordeel en zoek je naar antwoorden op de hulpvraag van de burger of van het gezin.’

Een protocol kan richting geven aan het professioneel oordeel en zaken uitsluiten?
‘Vaak is het onzeker hoe de situatie is. Bijvoorbeeld bij een vermoeden van kindermishandeling. Iedereen denkt dat altijd duidelijk is of er sprake is van mishandeling, maar dat is maar in vijf tot tien procent van de gevallen zo. Als je dan het protocol volgt, geeft dat zekerheid dat je beslissing juist is? Nee, een jaar later kan het toch weer fout gaan. Dan heeft de professional het gedaan. Want fout gegaan is fout gedaan. Ik denk dat de professional zijn eigen besluiten moet nemen na een goede weging van feiten en visies. Eenzijdige nadruk op aanvinklijstjes en protocollen maakt de oordeelsvorming van professionals niet beter, maar slechter.’

Het is toch niet vreemd dat professionals veiligheid willen inbouwen in hun besluit?
‘Dan heb je het protocol gevolgd, en dan ben je nog steeds niet zeker van de zaak. Wordt het kind nu wel of niet mishandeld? Wat dan? Ik denk dat de belangrijkste factor om fouten terug te dringen is dat professionals zich realiseren dat de situatie ook anders kan zijn dan je op dat moment denkt. Er blijven altijd onzekerheden. In de reeks van beslissingen die je neemt, kun je er zeker van zijn dat een aantal besluiten niet juist zijn.’

Wat heeft de cliënt aan die onzekerheid?
‘De onzekerheid is een realiteit waar zowel cliënten als beroepskrachten mee moeten leven. Wat heeft de cliënt aan schijnzekerheid? De cliënt kan er zeker van zijn dat een professional die bewust is van de onzekerheden in een beslissing, niet vanuit een tunnelvisie te werk zal gaan. Dat is een valkuil waar professionals snel in kunnen vallen. Een voorbeeld: een academisch opgeleide psychologe schrijft in een rapport: “Meisje van drie jaar heeft duidelijk zichtbaar last van de gevolgen van seksueel misbruik, dat ze waarschijnlijk heeft meegemaakt”. Dat kan niet. Ofwel het is zeker dat het misbruik heeft plaatsgevonden. Ofwel het gedrag van het meisje kan verwijzen naar misbruik, maar kan ook een andere achtergrond hebben.’

Ook Maryse den Hollander van Movisie vindt dat er ruimer moet worden omgesprongen met regels en protocollen. ‘Werkgevers moeten voorwaarden scheppen die professionals “veilig” houden in wat ze doen, ook al wijken ze van de regels en protocollen af. Dat houdt bijvoorbeeld in dat professionals de ruimte krijgen om te experimenteren. Dat vergt een bepaalde houding in de organisatie, een cultuur waarin mensen niet worden afgerekend op wat ze doen.’ Lees meer >>

Dus je kunt als professional niets met een signaleringslijst bij een vermoeden van kindermishandeling?
‘Jawel. Ik zeg niet dat alle lijstjes van signalen voor kindermishandeling in de prullenbak kunnen. Maar wel dat ze te veel worden gebruikt en dat ze minder belangrijk zijn dan je eigen professionele oordeelsvorming. Lijstjes zijn geschikt om je alert te maken. Vervolgens ga je als professional onderzoeken hoe de situatie is. Je hoort alle verhalen en perspectieven en kijkt naar de feiten. Maar wat doen we? We maken een meldcode, die ervoor zorgt dat er vele tienduizenden meldingen bij Veilig Thuis binnen komen. Daar zit een sociaal werker achter de computer. Zij moet met steun van een psycholoog en een vertrouwensarts onderzoek gaan doen. Hoe kunnen deze professionals beter zien wat er aan de hand is dan een sociaal werker in het wijkteam? Ik denk dat de eerste oordeelsvorming bij de sociaal werker ligt. Als de casus te zwaar is, dan is het goed om de hulp van andere professionals in te roepen. Het is niet zo dat een professional niets kan doen, integendeel. Maar je moet niet blind varen op protocollen. Er is één regel in het sociaal werk bij alle moeilijke situaties: doe het nooit alleen. Zorg altijd dat je één of meer collega’s inroept voor overleg en toetsing van jouw bevindingen.’

Hoe moet de sociaal professional wel handelen?
‘Ga in gesprek met de cliënt, onderzoek zijn of haar vraag en spreek met andere betrokkenen. Als je alle perspectieven hebt gehoord en alle feiten kent, kun je een weging maken, waarop je jouw oordeel vormt. Dan sluit je ook het meest aan bij de vraag van de cliënt.’

Professionals moeten veel meer preventief handelen, dus ook eerder ingrijpen?
‘Er moet een goed evenwicht zijn tussen de ernst van de situatie en de interventie die je inzet. Het kan schadelijk zijn om te licht, maar ook om te zwaar in te zetten, dan wordt de professional onderdeel van het probleem van de cliënt. Het beleid van gemeenten – en ook van het publiek – is om zo vroeg mogelijk in te grijpen. Ik noem vroegtijdig ingrijpen geen preventie maar uitbreiding van je werkgebied. Het aantal mensen dat in de hulpverlening zit wordt steeds groter. Ik geloof niet dat het komt omdat we allemaal zo hulpbehoevend zijn. De meest logische conclusie is dat het beleid van de gemeente en van de overheid eerder leidt tot meer dan minder hulp.’