Beroepsrichtlijnen

Voor jeugdzorgprofessionals en voor gedragswetenschappers binnen organisaties waarvan de kwaliteit geregeld wordt door de jeugdwet, zijn beroepsrichtlijnen opgesteld. Deze zijn opgesteld door de beroepsgroep en geven op basis van de wetenschappelijke stand van zaken aanbevelingen voor de uitvoering. Voorbeelden van richtlijnen zijn: uithuisplaatsing, echtscheiding, ADHD. Alle informatie over de richtlijnen is te vinden op www.richtlijnenjeugdhulp.nl.

Bevoegdheden en verplichtingen jeugdhulpverlener

Gedurende de uitvoering van de ondertoezichtstelling (OTS) heeft de jeugdhulpverlener diverse bevoegdheden en verplichtingen.

Bevoegdheid voor zelfstandige uitvoering:

  • het geven van een schriftelijke aanwijzing (zie Procedures)
  • het uitwisselen van informatie met andere professionals, zoals betrokken psychiaters of therapeuten  (zie Procedures)
  • het beëindigen van een uithuisplaatsing.

Bevoegdheid om met een verzoekschrift aan de kinderrechter te verzoeken:

  • een geschil betreffende de uitvoering van de OTS voor te leggen
  • een medische behandeling voor een kind jonger dan 12 jaar oud
  • gedeeltelijke overheveling bij een uithuisplaatsing van het gezag van de ouder naar de gecertificeerde instelling (gezinsvoogd)
  • vaststellen van een regeling over de verdeling van zorgtaken bij gescheiden ouders, inclusief het vaststellen van een omgangsregeling
  • uithuisplaatsing
  • verlenging van de OTS
  • verlenging van de uithuisplaatsing.

Verplichtingen van de gecertificeerde instelling (gezinsvoogd):

  • ouders de gelegenheid geven en begeleiden bij opstellen van een familiegroepsplan (tenzij de veiligheid van het kind acuut in gevaar is)
  • het vooraf laten toetsen van bepaalde beslissen door De Raad voor de Kinderbescherming
  • aangeven of en hoe belanghebbenden zijn betrokken bij het opstellen van het verzoekschrift en de bijlagen.

Pleegouders die een kind langer dan een jaar hebben verzorgd, zijn altijd belanghebbende in procedures.

Sinds 1 januari 2015 bestaat er tuchtrecht voor jeugdzorgwerkers. Er is een College van Toezicht en een College van Beroep. Klachten kunnen worden ingediend bij het College van Toezicht. Klachtgerechtigd is een ieder die betrokken is bij een handelen of nalaten van een jeugdprofessional en die daar een (rechtstreeks) belang bij heeft. Voorts kunnen klachten worden ingediend door de Inspectie Jeugdzorg. Klachten kunnen worden ingediend tegen een jeugdprofessional; dat is een beroepsbeoefenaar die geregistreerd staat in het Kwaliteitsregister Jeugd. Dat is een register dat op grond van de Wet op de Jeugdzorg is erkend. Indien een klacht gegrond wordt verklaard, kan aan de jeugdprofessional een maatregel worden opgelegd.

Maatregelen  

Die maatregelen zijn:
a. waarschuwing
b. berisping
c. (voorwaardelijke) schorsing van registratie in het Kwaliteitsregister Jeugd voor ten hoogste één jaar
d. doorhaling van de registratie in het Kwaliteitsregister Jeugd.

Registratie

De registratie van jeugdzorgwerkers is vanaf 2012 opgezet, waarna jeugdzorgwerkers zich konden laten registreren. Aanvankelijk kon dit in het Beroepsregister van Agogisch en Maatschappelijk werkers (BAMw). In opdracht van de Stuurgroep Professionalisering Jeugdzorg. Het BAMw heeft op 1 oktober 2014 het bijgehouden register van jeugdzorgwerkers overgedragen aan de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ). De SKJ voert feitelijk ook het tuchtrecht uit. De leden van het College van Toezicht en van het College van Beroep zijn per 1 januari 2015 als zodanig benoemd.

Tuchtrecht

In één van de eerste zaken die werd voorgelegd aan het College van Toezicht ging het om een klacht van een vader (zonder gezag) tegen een medewerker van een Bureau Jeugdzorg. Deze medewerker had als gezinsvoogd opgetreden in het kader van een ondertoezichtstelling van de zoon van klager. De klacht had betrekking op gebeurtenissen voorafgaande aan 1 januari 2015, terwijl voorts het ging om handelen dat deels gelegen was vóór het moment dat de aangeklaagde geregistreerd was in het Kwaliteitsregister Jeugd (in oktober 2013). In verband hiermee is namens de aangeklaagde als verweer gevoerd, dat de klacht niet beoordeeld kon worden, nu het tuchtrecht geen terugwerkende kracht kan hebben. Subsidiair werd als verweer gevoerd dat het handelen van aangeklaagde slechts getoetst zou kunnen worden vanaf het moment dat zij geregistreerd stond.

Dit verweer slaagde niet. Het College van Toezicht overwoog, dat de professionele normen voor de jeugdzorgwerker al eind 2010 zijn vastgesteld in de Algemene Ledenvergaderingen van de beroepsorganisaties en dat deze professionele normen in augustus 2012 zijn uitgegeven als Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker. Het College van Toezicht overwoog daarbij voorts, dat de aangeklaagde redelijkerwijs van het bestaan en de inhoud van de voor haar beroep geldende normen op de hoogte kon zijn bij aanvang van haar registratie in oktober 2013. Daarbij stelde het College van Toezicht vast, dat aangeklaagde zich derhalve vanaf het moment van haar registratie had onderworpen aan het stelsel van tuchtrecht zoals dat op dat moment voor haar beroepsuitoefening gold.

Vervolgens overwoog het College dat BAMw de voortzetting van de registratie van aangeklaagde als jeugdzorgwerker op 1 oktober 2014 aan SKJ heeft overgedragen, welke Stichting zich op dat moment het ook voor aangeklaagde kenbare doel stelde om tuchtrechtspraak toe te passen op geregistreerden. Zodoende kwam het College van Toezicht tot de conclusie dat het bevoegd was om van de klacht van klager kennis te nemen en daarover een oordeel te vellen. Echter overwoog het College daarbij wel, dat bij toewijzen van de klacht of van een onderdeel daarvan het College niet zou toekomen aan het opleggen van een maatregel “nu dit op het moment van registratie van aangeklaagde niet bekend was gemaakt”. Met andere woorden: de klacht kon wel beoordeeld worden, maar kon geen effect hebben in die zin dat aan aangeklaagde een maatregel zou kunnen worden opgelegd.

Daarop werd door het College van Toezicht de klacht inhoudelijk beoordeeld en kwam het College tot de conclusie dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond moest worden verklaard. De slotsom was dat aangeklaagde niet buiten de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening was gekomen.

Het tuchtrecht voor jeugdzorgwerkers is nog in ontwikkeling. Een punt van zorg is daarbij, dat in een situatie waarin conflicten op de loer liggen, jeugdzorgwerkers wellicht al te makkelijk zullen worden aangeklaagd en zodoende zullen worden geconfronteerd met een voor hun belastende procedure. Bezien zal moeten worden of die belasting niet onevenredig zal blijken te zijn.