Dit Artikel geschreven door Annemarie ten Boom, Karin Wittebrood, Lienja van Eijkern, René Veenstra - maart 2019, met betrekking tot huiselijk geweld tegen volwassenen, en gepubliceerd op de website van Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid, Secondant platform voor maatschappelijke veiligheid. 


Zeker 1 op de 16 volwassen vrouwen en 1 op de 21 volwassen mannen is in de laatste 5 jaar slachtoffer geworden van ten minste 1 voorval van fysiek of seksueel geweld in huiselijke kring. In totaal zijn dit ongeveer 747.000 mensen van 18 jaar of ouder. Dit blijkt uit onderzoek van het WODC en anderen.

Sinds medio 2015 heeft het WODC met ruim 10 andere onderzoeksinstellingen samengewerkt aan een omvangrijk onderzoeksprogramma naar de aard en omvang van huiselijk geweld, kindermishandeling en de samenloop daarvan in gezinnen in Nederland. Dit programma vond plaats op verzoek van de ministeries van Justitie en Veiligheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en is recent afgesloten met een synthese (Ten Boom en Wittebrood, 2019).

Het meeste partnergeweld komt eenmalig of enkele keren voor (76 procent)

In dit artikel staat centraal hoe vaak huiselijk geweld met volwassenen als slachtoffer naar schatting voorkomt (prevalentieschatting). Huiselijk geweld is geweld door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer. Daartoe worden in prevalentiestudies partners, ex-partners, andere gezins- en familieleden en huisvrienden gerekend. Met het woord ‘huiselijk’ is niet bedoeld dat het geweld moet plaatsvinden in huis, maar het heeft betrekking op de relatie tussen pleger en slachtoffer (Van Dijk e.a., 1997). We gebruiken voor dit artikel vooral de bevindingen uit de zelfrapportagestudie naar slachtofferschap en plegerschap van huiselijk geweld onder volwassenen die onderdeel uitmaakt van het onderzoeksprogramma (Van Eijkern, Downes en Veenstra, 2018).

Algemene prevalentieschatting

Ongeveer 1 op de 16 (6,2 procent) volwassen vrouwen en 1 op de 21 volwassen mannen (4,7 procent) is in de laatste 5 jaar naar eigen zeggen slachtoffer geworden van ten minste 1 voorval van fysiek of seksueel geweld in huiselijke kring. Dit zijn in totaal circa 747.000 mensen van 18 jaar of ouder (5,5 procent van de 18+ bevolking). Bij een derde (34 procent) van deze mensen bleef het bij een eenmalig incident. Bij 41 procent kwam een geweldsvoorval enkele malen voor. Bijna 20 procent van de slachtoffers heeft structureel fysiek en/of seksueel huiselijk geweld meegemaakt; dat wil zeggen geweld dat maandelijks, wekelijks of dagelijks voorkwam.

Relatie tussen het slachtoffer en de pleger

Meer dan de helft (56 procent) van de slachtoffers geeft aan mishandeld te zijn door de (ex-)partner. Het overige gerapporteerde huiselijk geweld wordt vooral gepleegd door broers en zussen (13 procent), ouders (11 procent) en ‘huisvrienden’ (14 procent).

Interessant hierbij zijn de verschillen in prevalentie tussen vrouwen en mannen. De top 3 plegers van huiselijk geweld tegen vrouwen zijn (ex-)partners (65 procent), (stief)ouders (12 procent) en broers/zussen (11 procent). De top 3 plegers van huiselijk geweld tegen mannen bestaat uit (ex-)partners (43 procent), huisvrienden (18 procent) en broers/zussen (16 procent). Het percentage huiselijk geweld dat wordt gepleegd door (ex-)partners is dus bij mannelijke slachtoffers 22 procent lager dan bij vrouwelijke slachtoffers.

Partnermishandeling leidt in 15 procent van de gevallen tot (niet nader gespecificeerd) letsel

Een belangrijk verschil tussen mannen en vrouwen is ook de mate waarin zij slachtoffer zijn van geweld door een huisvriend: deze plegen bijna een vijfde van het huiselijk geweld tegen mannen. Daarmee staan ze op de tweede plaats als plegers, terwijl ze in de top 3 plegers van huiselijk geweld tegen vrouwen niet voorkomen. Met huisvrienden – mensen die bij iemand thuis over de vloer komen –-hebben mensen normaliter geen afhankelijkheidsrelatie. Een dergelijke relatie hebben mensen doorgaans wel met partners en andere gezins- en familieleden. Deze groep plegers ‘huisvrienden’ is dan ook een vreemde eend in de bijt in deze prevalentiecijfers, een vreemde eend die het prevalentiecijfer van huiselijk geweld tegen vooral mannen ophoogt.

Geweld door (ex-)partners

Huiselijk geweld tegen volwassenen is dus overwegend (ex-)partnergeweld. In de 5 jaar voorafgaand aan het onderzoek, heeft 4 procent van de volwassen vrouwen en 2 procent van de mannen ten minste 1 voorval meegemaakt. Het meeste partnergeweld komt eenmalig of enkele keren voor (76 procent). Daar waar het structureel geweld (maandelijks, wekelijks of dagelijks) betreft, rapporteren vooral vrouwen dit. Omgerekend naar absolute aantallen gaat het om circa 76.000 vrouwen en circa 13.000 mannen die te maken hebben met structureel geweld door hun (ex-)partner.

Uit het onderzoek blijkt niet dat de prevalentie van huiselijk geweld toeneemt

Partnermishandeling leidt in 15 procent van de gevallen tot (niet nader gespecificeerd) letsel, overwegend bij vrouwelijke slachtoffers. We nemen aan dat het partnergeweld zoals dat in deze cijfers naar voren komt, vooral zogenoemd ‘situationeel geweld’ betreft. Dit type geweld is geworteld in de dagelijkse spanningen van het samenleven, waaruit conflicten ontstaan die kunnen escaleren in (meer of minder ernstig) geweld. Van alle slachtoffers van situationeel (ex-)partnergeweld was 59 procent vrouw en 41 procent man. Geweld tussen partners waarbij een patroon van intimidatie, dwang en controle speelt – ook wel intiem terrorisme genoemd – is lastiger te vangen in een bevolkingsonderzoek. Bij slechts 2,4 procent van de slachtoffers van (ex-)partnergeweld waren – volgens een strenge maatstaf – duidelijke indicaties voor slachtofferschap van intiem terrorisme. Het betrof alleen vrouwen. 

Conservatieve schatting

We gaan ervan uit dat de groep slachtoffers van structureel huiselijk (fysiek en/of seksueel) geweld een conservatieve schatting betreft. Uit de wetenschappelijke literatuur is bekend dat slachtoffers van het meest ernstige geweld het minst goed bereikt worden met vragenlijstonderzoek naar dit onderwerp. Een aanwijzing daarvoor is ook gevonden door het CBS, dat een deel van het veldwerk voor het prevalentieonderzoek uitvoerde. Het CBS stelde vast dat zich onder de mensen die niet meededen aan het onderzoek (de non-respondenten) meer mensen bevonden die als slachtoffer van huiselijk geweld bij de politie geregistreerd waren dan onder degenen die wel mee¬deden (Boonstra e.a., 2018).

Dalende trend?

Uit het onderzoek blijkt niet dat de prevalentie van huiselijk geweld toeneemt. Een Secondant-columnist juichte vorige maand – op basis van dezelfde cijfers – dat huiselijk geweld sterk is afgenomen. Dit kan op basis van het onderzoek jammer genoeg niet worden gesteld. De metingen over de tijd zijn daarvoor niet voldoende vergelijkbaar. Schattingen uit een andere studie naar huiselijk geweld die had moeten bijdragen aan de eindconclusie, waren bovendien onbruikbaar (Van der Heijden e.a. 2019). Hoewel er enkele indicaties zijn dat zich een daling kan hebben ingezet, zullen toekomstige metingen moeten uitwijzen of hier inderdaad sprake van is. 

Focus in toekomstig onderzoek

De synthese leidt tot een aantal suggesties voor toekomstig onderzoek. Voor het trendmatig volgen van de prevalentie van huiselijk geweld is het verstandig om de prevalentie met een hogere frequentie basaal te blijven monitoren. De vorige prevalentiestudie was bijna 10 jaar geleden uitgevoerd.

Verdiepend onderzoek zou losgekoppeld kunnen worden van de basale monitoring

We adviseren om een verbeterde module huiselijk geweld (waarin ook ernstig psychisch geweld en stalking worden gemeten) toe te voegen aan de Integrale Veiligheidsmonitor (IVM) die om het jaar wordt afgenomen. Verder adviseren we om de plegergroep huisvrienden niet langer meer op te nemen in prevalentieonderzoek naar huiselijk geweld. Verdiepend onderzoek naar huiselijk geweld zou losgekoppeld kunnen worden van de basale monitoring. Dat onderzoek kan dan – zonder dat de vergelijkbaarheid over de tijd voorop hoeft te staan – optimaal worden ingericht voor geweld in specifieke slachtoffer-pleger-relaties en naar groepen die met de gebruikelijke bevolkingssteekproeven moeilijk zijn te bereiken. Denk hierbij bijvoorbeeld aan mensen die op het moment van onderzoek in de Vrouwenopvang verblijven. Voor de duiding van de prevalentieschattingen is het belangrijk om helder te zijn over de slachtoffer-pleger-relatie (het ene huiselijk geweld is het andere niet) in combinatie met de sekse van de betrokkenen.

Breed kwantitatief onderzoek – zeker als dat primair gericht is op het doen van prevalentieschattingen – leent zich maar beperkt tot het genuanceerd uitvragen van allerlei contextuele informatie, bijvoorbeeld over de aanleiding tot het geweld zoals betrokkenen dat zien, het verloop van structureel geweld door de tijd, hoe wederkerig geweld er uitziet en welke gevolgen mensen ervan ondervinden. In verdiepend onderzoek is daarvoor meer ruimte. De huidige prevalentiestudies moeten aan te veel wensen en behoeften tegelijkertijd tegemoetkomen. Door het scheiden van de basale monitoring en verdiepend onderzoek kan bij beide meer focus worden aangebracht. 


Annemarie ten Boom is wetenschappelijk medewerker bij het WODC. Karin Wittebrood is onderzoeksadviseur en coach bij Meer ruimte in je hoofd. Lienja van Eijkern is socioloog, zelfstandig onderzoeker en voert projecten uit op het terrein van huiselijk geweld en kindermishandeling. René Veenstra is hoogleraar sociologie aan de Rijksuniversiteit Groningen en directeur van het ICS.
Annemarie ten Boom is bereikbaar voor vragen en discussies via e-mail: a.ten.boom(at)minvenj.nl.